Tijdens het Vanla project ‘Boomwal als apotheek voor vee en bron van biodiversiteit’ hebben 2 studentes van Van Hall Larenstein onderzoek gedaan naar het vreetgedrag van koeien aan bomen en struiken.
Dit onderzoek hebben ze uitgevoerd op de bedrijven van de familie Jelsma in Twijzel en de familie Hoeksma in Drogeham.
Hier een verkorte samenvatting van hun rapport, met de belangrijkste uitkomsten en conclusies.
Het gehele rapport is op te vragen via: Marieke Jelsma (marieke.jelsma@hvhl.nl)
Heggen meer dan alleen een grenslijn
Bachelor scriptie van studentes Janina Ewals & Stefanie Maurer
De Duitse studentes onderzochten in het voorjaar en vroege zomer in 10 onderzoeksdagen (op beide bedrijven) het algemene dagelijkse gedrag van de runderen op hun weiland en in hoeverre ze van de beschikbare boom- en struiksoorten snoepen. Tot slot hebben ze onderzocht of verschillende kwaliteitsaspecten van singels een effect hebben op het snoepgedrag van het vee. Ze hebben het rapport vertaald uit het Engels.
Deelvragen:
-Wat zijn de normale gedragspatronen van runderen op hun weilanden?
-In hoeverre snoept vee op boom- en struiksoorten die beschikbaar zijn in elzensingels en dykswallen?
-In hoeverre beïnvloedt de kwaliteit van de singels de hoeveelheid vee die er aan snoept?
1.1 Sampling sessies
Om het dagelijkse patroon van het vee te bepalen is ervoor gekozen dat de observatiedagen beginnen kort nadat de koeien naar buiten zijn gegaan en eindigen rond de tijd dat ze de wei hebben verlaten. Met betrekking tot het natuurlijke gedrag van de koeien hebben we ervoor gekozen om de weide in te gaan nadat het vee is aangekomen. Daarna begon de gewenningstijd, waarbij de kudde kon wennen aan de twee onbekende waarnemers.
Omdat het gedrag en de dagelijkse patronen onbekend waren, werd ervoor gekozen om niet langer dan 20 minuten pauze te nemen en ook op willekeurige tijdstippen elke dag. Hierdoor werd het vooroordeel van het missen van dezelfde uur lunchpauze per dag gereduceerd. Dit resulteerde in langere observatiedagen, omdat na de gedragswaarnemingen de omringende singels werden beoordeeld. Om die reden werden er twee of drie dagen per week besteed aan het verzamelen van gegevens.
Van de 15 geregistreerde soorten die in de heggenmonstereenheden zijn aangetroffen, waren twee soorten, Beuk en Hazelaar, niet gesnoept. Drie soorten, Sleedoorn, Boswilg en Bergvlier, zijn niet in een heggemonsteringsunit gevonden, maar zijn wel opgenomen om op te snuffelen. Dat betekent dat er 15 soorten in heggen zijn gemeten, 16 soorten zijn gegeten en in totaal 18 soorten zijn samengevoegd. Met name Braam is met meer dan 30% bijna 3 keer zoveel gegeten als alle andere soorten, maar is ook de meest beschikbare soort met meer dan 90% voorkomen binnen de heggen. Lijsterbes werd in 12% van de gevallen gegeten, terwijl ze in 27% van de hagen beschikbaar was. Vergelijkbaar met de Gewone vlier met 11% gegeten, maar een beschikbaarheid van slechts 9%. Eik was slechts in 6% van de hagen beschikbaar, maar werd in 10% van de gevallen gegeten. Meidoorn was beschikbaar in 12% van de gevallen en werd 8% van alle waarnemingen gegeten. De minst gegeten soort met minder dan 1% was de Berk, maar was ook beschikbaar in minder dan 1% van de hagen. De twee soorten Bergvlier en Boswilg zijn ook geregistreerd om te worden gegeten met minder dan 1%, terwijl ze niet zijn aangetroffen in een heggen sample.
Scientific name | Dutch name | English name |
Alnus glutinosa | Zwarte els | Black alder |
Betula pendula | Ruwe berk | Silver birch |
Corylus avellana | Hazelaar | Common hazel |
Crataegus monogyna | Eenstijlige Meidoorn | Common hawthorn |
Fagus sylvatica | Gewone beuk | Common beech |
Fraxinus exelsior | Es | Ash |
Humulus Lupulus | Hop | Hop |
Ilex aquifolium | Hulst | Common holly |
Lonicera caprifolium | Kamperfoelie | Honeysuckle |
Prunus spinosa | Sleedoorn | Blackthorn |
Rosa canina | Hondsroos | Dog-rose |
Rubus fruticosus | Braam | Blackberry |
Salix aurita | Geoorde Wilg | Eared Willow |
Salix caprea | Boswilg | Goat willow |
Sambucus nigra | Gewone vlier | Black elder |
Sambucus racemosa | Bergvlier of Trosvlier | Red elderberry |
Sorbus aucuparia | Wilde lijsterbes | Rowan |
Quercus robur | Zomereik | Common oak |
De Pearson Chi-kwadraat test toonde aan dat er significante verschillen in gegeten vegetatiesoorten waren tussen de twee boerderijen (p=<0,001). Daarom werden de volgende resultaten uitgesplitst naar boer.
De verschillen in gegeten soorten per bedrijf zijn weergegeven in onderstaande tabellen. Op beide bedrijven was Braam het meest gesnoept. Op het bedrijf van Jelsma hebben runderen echter slechts in 19% van de gevallen aan Braam gesnoept, op de voet gevolgd door de Zomereik met 17%, de Gewone vlier (14%) en de Meidoorn (13%). Hoeksma laat in vergelijking een groter verschil zien tussen het aantal soorten dat wordt gegeten met bijna 40% van de observaties was Braam, gevolgd door Lijsterbes (16%), Gewone vlier (8%), Zwarte els (7,5%) en Geoorde wilg (7%). Vee op de boerderij van Jelsma toonde geen gelegenheid om te snoepen aan Hop, Hondsroos en Bergvlierbes, terwijl het vee op de boerderij Hoeksma niet snoepte op enige Ratelpopulier of Boswilg
Farmland Jelsma: Flora available and eaten
In tabel 7 zijn de snoep waarnemingen bij Jelsma in de loop van de tien dagen te zien. Vegetatiesoorten die als telgegevens zijn gegeten zijn gestapeld in verschillende kleuren, wat aangeeft hoeveel van die soort op die bepaalde dag is gegeten. Ook hier is Braam (rood) de enige soort die gedurende de hele studieperiode continu is gegeten. Een grote hoeveelheid Meidoorn (groen) werd in de eerste twee weken gegeten en daarna afgevlakt tot begin juni waar het niet meer voorkwam om gegeten te worden. Soortgelijke gebeurtenissen vonden plaats met Kamperfoelie (roze), die gedurende de hele maand mei werd gegeten, waarna het in waarde daalde. Zomereik (donkergroen) werd in de loop van de tijd steeds meer gegeten, met een piek in het begin van juni en Es (turquoise) en Zwarte els (beige) werden pas tussen half mei en begin juni gegeten. Snoep gedrag aan de Geoorde Wilg (zand) kwamen vaker voor dan op de Boswilg (paarse) (slechts één dag). De Gewone vlier had ook twee piekgevallen in half mei en werd in de loop van de tijd afgevlakt.
Bij Jelsma zagen we dat Braam en Zwarte els het hoogst scoorden op beschikbaarheid, en er relatief weinig gebladerd werd op elzen. De beschikbaarheid van Eiken en Gewone vlier was laag, maar er werd relatief veel aan gesnoept. Ook Meidoorn was in de loop van de tijd regelmatig aanwezig, terwijl het relatief weinig werd gegeten, behalve aan het begin van het onderzoek. De meest neutrale verhouding in termen van beschikbaarheid van soorten en gegeten soorten was Lijsterbes. Es was zeer weinig beschikbaar, maar werd relatief veel gegeten.
Farmland Hoeksma: Flora available and eaten
Bij mts. Hoeksma zijn er duidelijke fluctuaties in de snoep-acties tot half juni, met slechts één piekdag van 80 waarnemingen en vijf dagen met minder dan 40. De laatste drie dagen vanaf eind juni laten een plotselinge steile toename zien van het aantal snoep-evenementen met aantallen die meer dan verdubbelen tot 120 voorvallen. Een consistentie is te vinden in de grafiek bij het bekijken van de kleurcodes van de vegetatiesoorten, waar Braam (rood) gedurende de 10 dagen onafgebroken is gegeten. Lijsterbes (oranje), daarentegen vertoont alleen tegen het einde van de studieperiode een steile toename, evenals Sleedoorn (blauw) en Geoorde wilg (zand). Midden juli was er een unieke gelegenheid waar veel Hop (mosterd) was gegeten, die niet in die aantallen werd herhaald tijdens de hele studie op beide boerderijen. Tot slot leek Meidoorn (groen) uitsluitend in de eerste helft van de studie te worden gesnoept, vanaf begin juni werd het niet meer gegeten.
Ook zijn er bij Hoeksma sterke verschillen te zien tussen de gegeten soorten en de beschikbaarheid van flora in de tijd. Braam, Zwarte els, Lijsterbes en Meidoorn zijn gedurende de gehele onderzoeksperiode consequent beschikbaar geweest. Terwijl Meidoorn in het begin nog maar weinig werd gegeten, werd Lijsterbes pas aan het eind gegeten, maar in hogere aantallen. Er werd ook regelmatig Es gevonden in de elzensingels, maar deze werd slechts één dag in het midden van mei gegeten. De beschikbaarheid van Hop was relatief hoog op vijf van de tien dagen, maar was alleen hoog in het snoep voorkomen op een dag. De beschikbaarheid van Hop was laag en werd ook zelden gegeten.
Table 7 Vegetatiesoorten met gemiddelde duur gegeten en aantal waarnemingen op boerderij Jelsma
Vegetatiesoort | Gemiddelde duur in sec | Waarnemingen dier IDs |
Braam | 36 | 75 |
Meidoorn | 67 | 49 |
Els | 33 | 24 |
Lijsterbes | 40 | 25 |
Gewone Vlier | 50 | 58 |
Kamperfoelie | 22 | 21 |
Es | 20 | 11 |
Eik | 48 | 68 |
Berk | 120 | |
Ratelpopulier | 19 | 6 |
Geoorde Wilg | 69 | 33 |
Sleedoorn | 145 | 16 |
Boswilg | 35 | 3 |
Onbekend | 26 | 7 |
Grand Total | 51 | 396 |
Table 9 Vegetatiesoorten met gemiddelde duur snoepgedrag en aantal waarnemingen op boerderij Hoeksma
Vegetatie soort | Gemiddelde duur in sec | Waarnemingen dier IDs |
Braam | 53 | 200 |
Meidoorn | 61 | 14 |
Els | 28 | 35 |
Lijsterbes | 47 | 88 |
Gewone Vlier | 75 | 40 |
Kamperfoelie | 38 | 13 |
Es | 65 | 12 |
Eik | 44 | 24 |
Hondsroos | 24 | 8 |
Berk | 20 | 1 |
Hop | 77 | 26 |
Wilg | 56 | 36 |
Sleedoorn | 160 | 10 |
Bergvlier | 70 | 3 |
Onbekend | 20 | 9 |
Grand Total | 53 | 519 |
1.1 Elzensingel kwaliteit en het effect op het foerageergedrag
Om het effect van de kwaliteit van de elzensingels te kunnen testen, zijn verschillende aspecten in het veld vastgelegd. Deze aspecten zijn gemeten op de dag dat het vee op het betreffende veld stond te grazen. De eerste elzensingels werden gemeten op 4 mei, terwijl de laatste singels werden gemeten op 10 juli. Deze aspecten werden nadien getest in een NB GLM met betrekking tot hun effect op het aantal geobserveerde snoep events.
Een voorbeeld van een typische gemiddelde elzensingel is te zien in onderstaande figuur. Waar de middelen van de singelkwaliteitsaspecten zijn berekend voor de visuele weergave. De gemiddelde lengte was 130m, de breedte 2,7m, de bedekking van de struiklaag 72%, de bedekking van de boomlaag 60% en de gemiddelde hoeveelheid vegetatiesoorten 5.3. De kans op het tegenkomen van vegetatiesoorten die bereikbaar zijn voor vee om op te snoepen binnen een elzensingelmonster was berekend. De vier meest voorkomende soorten op beide landbouwgronden waren Braam met 91%, Zwarte els met 67%, Wilde lijsterbes met 27% en Meidoorn met 12%. Zoals hierboven vermeld, verschilden de twee landbouwgronden van elkaar, zoals dat ook het geval is met soorten die voorkomen. Terwijl bij Jelsma de vijfde en zesde meest voorkomende soort Gewone vlier en Zomereik met respectievelijk 13% en 9% waren (zie Table 12), waren bij Hoeksma de vijfde en zesde meest voorkomende soort Hop met 15% en Hondsroos met 8%.
1.1 Micro en macro elementen
De twee meest voorkomende vegetatiesoorten (Braam en Lijsterbes) waren met 30% en 12,2% ook de meest gegeten soorten, terwijl de soorten met een lage kans op voorkomen ook minder gegeten werden. Dit resultaat duidt aan dat de mate waarin een plant in hagen aanwezig is, het snoepgedrag van het vee beïnvloedt. Integendeel, sommige soorten hadden een relatief kleine kans om in de hagen aanwezig te zijn, maar werden toch vaak gegeten, zoals Gewone vlier, Wilg, Sleedoorn en de Zomereik. Dit wijst erop dat de keuze van de soorten ook op andere factoren is gebaseerd en niet zozeer op de hoeveelheid waarin ze aanwezig zijn. Een mogelijke reden zou de voedingswaarde kunnen zijn, aangezien elke vegetatiesoort verschillende micro- en macrovoedingsstoffen heeft en dus de gezondheid van het vee op verschillende manieren ten goede kan komen. Sommige van deze voedingsstoffen werden eerder in het hoofdstuk over de vegetatie die de elzensingels vormen, genoemd. Deze bronnen leiden ons tot de conclusie dat, hoewel het vee geen enorme hoeveelheden micro- en macrovoedingsstoffen opneemt, er nog steeds voordelen voor de gezondheid kunnen zijn, omdat veel componenten niet in grote hoeveelheden nodig zijn om fysiologische processen zoals de spijsvertering of de voortplanting ten goede te komen.
Zwarte els was, in vergelijking met zijn relatieve overvloed of kans op voorkomen, weinig doorzocht binnen deze studie, terwijl de Es meer doorzocht werd in vergelijking met zijn relatieve overvloed. Aangezien de door Luske en Eekeren (2017) genoemde hoeveelheid benodigd koper en zink van melkvee relatief laag is en de concentratie binnen Es en Elzen hoog blijkt te zijn, zouden kleine hoeveelheden foerageren voldoende kunnen zijn om te voorzien in de behoefte van de koeien aan deze essentiële voedingsstoffen.
Een studie uitgevoerd door Sanona, Kabore-Zoungrana en Ledin (2007) concludeerde dat de keuze van de soorten waarop wordt gesnoept afhankelijk is van de aanwezigheid van de soort, andere manieren om een specifieke soort te gebruiken en de voedingswaarde, dit kunnen dezelfde redenen zijn als in deze studie.
Kortom, er zijn verschillende studies die de resultaten van deze huidige studie ondersteunen met betrekking tot het welzijn en de gezondheidsvoordelen van silvopastorale systemen, waarbij hagen op verschillende manieren en in kleine hoeveelheden als veevoer worden gebruikt door melkvee.
Bovendien werden er in de loop van de studieperiode veranderingen in de gegeten vegetatie waargenomen. Soorten zoals Lijsterbes, Meidoorn, Zwarte els, Eik en Gewone vlier waren gedurende de hele studieperiode in de meeste singels aanwezig, terwijl ze elk een specifieke periode lijken te hebben waarin ze vaker worden gegeten. Twee voorbeelden zijn de Meidoorn die in het begin tot half mei vaker werd gegeten, terwijl de Zomereik vanaf eind mei tot begin juni uitsluitend later werd gegeten. Dit kan te wijten zijn aan de fenologie van de planten, aangezien elke soort een andere jaarlijkse cyclus volgt. De Meidoorn krijgt zijn bladeren en bloemen in het vroege voorjaar, de zomereik in het late voorjaar. Dit en onze waarnemingen geven aan dat elke soort zijn werkingsperiode heeft waar het vaker wordt gegeten. Aangezien koeien altijd proberen om hun voedingsinname te maximaliseren is het zinvol om te foerageren op soorten wanneer de nutritionele samenstelling is het beste voor de vegetatieve behoefte van het vee, kunnen ze zelfs gebruik maken van hun ruimtelijke geheugen, zoals bewezen door om de efficiëntie van het foerageren te verbeteren.
2. Conclusie
Meer dan 50% van het vee brengt zijn dag in actieve toestand door. De kuddes van de twee boeren vertonen een dagelijks patroon in het hoofdgedrag met een piek in activiteit (grazen en snoepen) in de ochtend direct na het uitstappen op de weide. Deze piek wordt gevolgd door een periode van inactiviteit waarbij 49% van de kudde rust en herkauwt. Deze cyclus van actief en inactief gedrag wordt de hele dag herhaald, hoewel duidelijke pieken alleen in de ochtenduren zichtbaar zijn. Bovendien vertonen de kuddes een patroon in de loop van de studieperiode, waarbij de activiteit later in de tijd afneemt in de middag.
Braam en Lijsterbes zijn de twee plantensoorten die zowel het meest beschikbaar zijn als ook het meest gegeten worden binnen de heggen. Ook de minder voorkomende vegetatiesoorten leiden tot minder foerageren. Hoewel dit niet het geval is voor alle planten, soorten zoals de Gewone vlier, Wilg, Sleedoorn en Zomereik, die vaak worden gegeten in verhouding tot hun beschikbaarheid in de elzensingels. De kuddes kiezen er ook voor om met de tijd op verschillende plantensoorten te snoepen. Meidoorn werd eerder in de studieperiode gegeten, terwijl Eik tegen het einde van de periode meestal werd gegeten. De twee kuddes verschillen in hun keuze van de meest gegeten soorten en in het moment dat ze ervoor kiezen om ze op te eten. De kudde van het ene bedrijf doorzochten de Kamperfoelie pas aan het begin van de studie, terwijl de andere kudde pas aan het eind van de studie snoepen op dezelfde soort. Er is ook een verschil in de beschikbaarheid van plantensoorten tussen de twee landbouwgronden.
Tijdens de studieperiode heeft de dekking van de struiklaag een positief effect op het foerageergedrag van het vee. Een elzensingel/dykswal met een hogere vegetatiedichtheid ondersteunt meer foerageren, terwijl er met minder vegetatiedek er minder wordt gefoerageerd.